Vervallen Besluit Loonbelasting. Pensioen; pensioenknip in verband met lage rentestand (besluit van 22 april 2004, nr. CPP2004/245M)
Publicatiedatum 22-04-2004
Vervallen
Dit besluit is ingetrokken in het besluit van 23 maart 2007, nr. CPP2007/293M.
Loonbelasting. Pensioen; pensioenknip in verband met lage rentestand
Besluit van 22 april 2004,
nr. CPP2004/245M
De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Inleiding
De Voorzitter Raad van Bestuur Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft mij meegedeeld dat de inhoud van dit besluit ook van toepassing is voor de premieheffing werknemersverzekeringen.
Vraag
In verband met de (huidige) lage rentestand wordt mij regelmatig de volgende kwestie voorgelegd. Bij een kapitaalverzekering met pensioenclausule kan als gevolg van de lage rentestand op de pensioeningangsdatum met het op die datum beschikbare pensioenkapitaal slechts een relatief lage (levenslange) uitkering worden aangekocht. De vraag is dan of een pensioen op de bedoelde ingangsdatum gesplitst (‘geknipt’) mag worden in een direct ingaande tijdelijke uitkering voor bijvoorbeeld 5 jaar en een daarop onmiddellijk aansluitende uitgestelde (levenslange) uitkering. Voor de uitgestelde uitkering wordt gekozen voor een verzekering op kapitaalbasis. De pensioengerechtigde hoopt dat bij het tot uitkering komen van dat kapitaal sprake is van een hogere marktrente. Met de veronderstelde hogere marktrente hoopt hij alsdan hogere vervolguitkeringen te kunnen verkrijgen. De na de uitstelperiode uit het kapitaal te verkrijgen uitkeringsbedragen staan op de pensioeningangsdatum niet vast.
Is een dergelijke pensioenknip mogelijk binnen de grenzen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB)?
Antwoord
Ja, dat is mogelijk. Er kan vanuit worden gegaan dat sprake is van één reeks van uitkeringen, waarvan de hoogte op de pensioendatum bekend is, als wordt voldaan aan de hieronder vermelde voorwaarden. Deze voorwaarden beogen te bewerkstelligen dat de hoogte van de uitkeringen in de periode na de pensioenknip uitsluitend wordt beïnvloed door afwijkingen in de tariefstelling van de verzekeraar en/of door afwijkende beleggingsrendementen.
Een pensioenknip beschouw ik onder de hieronder beschreven voorwaarden niet als een vorm van variatie in de hoogte van de uitkeringen als bedoeld in artikel 18d, eerste lid, onderdeel b, van de Wet LB. De mogelijke fluctuatie in de hoogte van de uitkeringen vloeit immers niet voort uit de wens van de pensioengerechtigde om gelijkmatige pensioenuitkeringen te laten fluctueren met het oog op het patroon van consumptieve uitgaven. Als er een fluctuatie optreedt, is deze uitsluitend gericht op de beperking van het nadeel dat is ontstaan doordat het beoogde pensioenniveau door de lage rentestand niet wordt bereikt op het moment waarop de levenslange uitkering dient in te gaan. Anders dan bij de variatie uit het genoemde wetsartikel zijn bovendien de richting en de mate van de fluctuatie door de pensioengerechtigde niet te beïnvloeden.
Voorwaarden pensioenknip
Met de pensioenknip kan onder de volgende voorwaarden worden ingestemd:
1. Er is sprake van een kapitaalverzekering met pensioenclausule waarmee een levenslange pensioenuitkering moet worden aangekocht.
2. Op de ingangsdatum wordt het levenslange pensioen gesplitst in een tijdelijk pensioen en een uitgesteld levenslang pensioen. Het uitgestelde pensioen wordt wederom op kapitaalbasis verzekerd. De hoogte van de tijdelijke uitkering wordt vastgesteld alsof sprake is van één reeks van levenslange uitkeringen. De uitkeringen in de eerste (tijdelijke) periode dienen dus te worden gesteld op het bedrag dat zonder de knip met het gehele pensioenkapitaal bij de verzekeraar had kunnen worden verkregen voor een direct ingaand levenslang ouderdompensioen, eventueel in combinatie met een direct ingaand levenslang nabestaandenpensioen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de indexatie zoals deze in de pensioenregeling is opgenomen.
3. Nadat de knip is uitgevoerd mag de hoogte van de uitgestelde uitkeringen alleen worden beïnvloed door afwijkingen tussen de verwachte en werkelijke tariefstelling van de verzekeraar op de einddatum van de tijdelijke uitkering. Hierbij valt te denken aan de hoogte van de (markt)rentevoet, de duur van de rentegarantietermijn, de toe te passen sterftetafels, de kostenfactoren en de afwijkingen in de beleggingsrendementen gedurende de uitstelperiode.
4. Het overlijden van de pensioengerechtigde of zijn partner na de pensioeningangsdatum mag geen invloed hebben op de hoogte van de uitkeringen aan de langstlevende noch mag sprake zijn van de mogelijkheid dat uit de pensioenverzekeringen uitkeringen kunnen voortvloeien ten gunste van andere gerechtigden dan die zijn genoemd in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, 1º tot en met 3º, van de Wet LB. De door de verzekeraar voor de overledene getroffen voorziening dient op het moment van overlijden vrij te vallen.
5. Voor de te hanteren verzekeringsvormen geldt het volgende:
a. Als alleen sprake is van een ouderdomspensioen zal de kapitaalverzekering slechts de vorm kunnen hebben van een verzekering van een kapitaal bij leven, met als verzekerd lijf de pensioengerechtigde.
b. Als sprake is van een combinatie van een ouderdoms- en een nabestaandenpensioen moet onderscheid worden gemaakt naar de uitkeringsduur van het nabestaandenpensioen dat als gevolg van het overlijden van de pensioengerechtigde in de tijdelijke periode ingaat. Er zijn twee mogelijkheden:
I. Bij overlijden van de gerechtigde tot het ouderdomspensioen gaat uit de tijdelijke verzekering een tijdelijke, direct ingaande, nabestaandenuitkering in, die loopt tot aan de aanvangsdatum van de levenslange uitkering.De uitgestelde rechten zullen in dit geval verzekerd moeten worden op basis van drie afzonderlijke kapitalen:
- een verzekerd kapitaal voor het ouderdomspensioen als alleen de pensioengerechtigde op de aanvangsdatum van de levenslange uitkering in leven is en
- een verzekerd kapitaal voor het nabestaandenpensioen als alleen de partner op die datum in leven is en
- een verzekerd kapitaal voor het ouderdomspensioen en het latente nabestaandenpensioen als zowel de pensioengerechtigde als zijn partner op die datum nog in leven is;
of - een verzekerd kapitaal voor het ouderdomspensioen als de pensioengerechtigde op de aanvangsdatum van de levenslange uitkering in leven is en
- een verzekerd kapitaal voor het nabestaandenpensioen als alleen de partner op die datum in leven is en
- een verzekerd kapitaal voor het latente nabestaandenpensioen als zowel de pensioengerechtigde als zijn partner op die datum nog in leven is.
II. Bij overlijden van de gerechtigde tot het ouderdomspensioen gaat uit de tijdelijke verzekering een levenslange nabestaandenuitkering in.
De uitgestelde rechten zullen in dit geval verzekerd moeten worden op basis van twee afzonderlijke kapitalen:
- een verzekerd kapitaal voor het ouderdomspensioen als alleen de pensioengerechtigde op de aanvangsdatum van de levenslange uitkering in leven is en
- een verzekerd kapitaal voor het ouderdomspensioen en het latente nabestaandenpensioen als zowel de pensioengerechtigde als zijn partner op die datum nog in leven is;
of - een verzekerd kapitaal voor het ouderdomspensioen als de pensioengerechtigde op de aanvangsdatum van de levenslange uitkering in leven is en
- een verzekerd kapitaal voor het latente nabestaandenpensioen als zowel de pensioengerechtigde als zijn partner op die datum nog in leven is.