Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

V&A 17-009 Afwikkeling oudedagsverplichting bij onderdekking

Dit V&A 17-009 behandelt de vraag hoe en onder welke voorwaarden een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting kan worden afgewikkeld in een situatie van onderdekking.

Vraag

Een dga heeft de in eigen beheer verzekerde pensioenaanspraak omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting (ODV). Op het moment dat de dga de AOW-leeftijd bereikt, zijn de middelen van het eigenbeheerlichaam niet toereikend voor de volledige dekking van de ODV. Hierdoor is sprake van onderdekking.

De dga en het eigenbeheerlichaam willen de ODV afwikkelen door de aanwezige bezittingen van het eigenbeheerlichaam af te storten bij een verzekeraar, bank of beleggingsonderneming voor het verkrijgen van een lijfrente, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in de artikelen 3.125 en 3.126a Wet IB 2001 (lijfrenteproduct), waarna het eigenbeheerlichaam geliquideerd zal worden. Omdat het eigenbeheerlichaam in onderdekking verkeert, wordt niet de volledige ODV aangewend voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct.

Kan de dga bij liquidatie van het eigenbeheerlichaam het resterende deel van de ODV prijsgeven zonder heffing van loon- en inkomstenbelasting?

Antwoord

Ja, onder voorwaarden is het mogelijk om op het moment dat de dga de AOW-leeftijd bereikt de aanwezige bezittingen van het eigenbeheerlichaam in het kader van de afwikkeling van de ODV te gebruiken voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct, het eigenbeheerlichaam te liquideren en het resterende deel van de ODV prijs te geven zonder heffing van loon- en inkomstenbelasting. Een ODV kan geheel of ten dele worden aangewend voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct. Dit volgt uit artikel 38p, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). In geval van onderdekking beschikt het eigenbeheerlichaam niet over voldoende middelen om de volledige ODV aan te wenden voor een lijfrenteproduct. Na aanwending van alle aanwezige bezittingen van het eigenbeheerlichaam resteert dan nog een deel van de ODV. Wanneer het eigenbeheerlichaam vervolgens wordt geliquideerd, wordt dat resterende deel van de ODV feitelijk prijsgegeven.

In de uitvoeringspraktijk wordt toegestaan dat deze vorm van prijsgeven zonder fiscale gevolgen kan plaatsvinden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de onderdekking is het gevolg van gewone ondernemingshandelingen en niet veroorzaakt door andere factoren zoals bijvoorbeeld dividenduitkeringen van het eigenbeheerlichaam in de afgelopen jaren of (oninbare) vorderingen op de dga of aan hem verwante personen;
  • alle aanwezige bezittingen van het eigenbeheerlichaam worden aangewend voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct;
  • het prijsgeven van de resterende ODV:
    1. wordt niet aangemerkt als een informele kapitaalstorting, en
    2. leidt niet tot een verhoging van de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang;
  • het eigenbeheerlichaam wordt direct na aanwending van de aanwezige bezittingen voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct geliquideerd.

Als voldaan wordt aan deze voorwaarden kan op het moment van liquidatie van het eigenbeheerlichaam het resterende deel van de ODV worden aangemerkt als niet voor verwezenlijking vatbaar in de zin van artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, Wet LB (tekst 2016). Op grond van artikel 38p, vierde lid, Wet LB is voornoemd artikel 19b ook van toepassing op een ODV. Het prijsgeven van het resterende deel van de ODV leidt dan niet tot heffing van loon- en inkomstenbelasting. Zie ook Kamerstukken I 2016–2017, 34 552, nr. E, blz. 81.

Om ongewenste fiscale gevolgen te voorkomen, is het noodzakelijk om het prijsgeven van de ODV in verband met onderdekking vooraf af te stemmen met de voor het eigenbeheerlichaam competente inspecteur van de Belastingdienst.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat op het verkregen lijfrenteproduct de bepalingen van onder andere de artikelen 3.125, 3.126a en 3.133 Wet IB 2001 volledig van toepassing blijven.

De hierboven beschreven afwikkeling van een ODV op het moment dat de dga de AOW-leeftijd bereikt is onder voorwaarden ook mogelijk wanneer de ODV-uitkeringen al zijn ingegaan. In onderdeel 5.4 van het besluit van 11 december 2018, nr. 2018-28514 (Verzamelbesluit pensioenen), is onder voorwaarden goedgekeurd dat een ODV in de uitkeringsfase nog kan worden aangewend voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct. Verder is in het besluit van 22 juni 2022, nr. 2022-13302, onder voorwaarden goedgekeurd, dat de leeftijdsgrens voor de aankoop van een lijfrenteproduct, zoals die uit de artikelen 3.125 en 3.126a Wet IB 2001 voortvloeit, niet van toepassing is, wanneer de ODV wordt aangewend voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct.

Het Verzamelbesluit pensioenen en het besluit van 22 juni 2022 bieden ingeval van onderdekking de mogelijkheid om de aanwezige bezittingen van het eigenbeheerlichaam aan te wenden voor het verkrijgen van een lijfrenteproduct en het eigenbeheerlichaam vervolgens te liquideren. Zie ook V&A 17-008.

Indien het eigenbeheerlichaam dat de ODV uitvoert bij ingang van de ODV-termijnen in onderdekking verkeert, kan de ODV onder voorwaarden zonder fiscale gevolgen gedeeltelijk worden prijsgegeven. In onderdeel 5.5 van het Verzamelbesluit pensioenen is namelijk het besluit van 18 maart 2013, nr. BLKB2013/27M, inzake het prijsgeven van pensioenrechten door een dga in verband met onderdekking van overeenkomstige toepassing verklaard voor de ODV.

Deel deze pagina