Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Vervallen V&A 11-030 Samenloop levensloopregeling en regeling voor vervroegde uittreding (RVU) d.d. 180913

Belangrijk!  Vervallen

Deze versie van het V&A is vervangen door V&A 11-030 d.d. 1 november 2021.

Dit V&A 11-030 behandelt de vraag of een levensloopregeling een RVU als bedoeld in artikel 32ba van de Wet LB kan zijn.

Vraag

Kan een levensloopregeling een RVU zijn als bedoeld in artikel 32ba van de Wet LB?

Antwoord

Nee, in beginsel niet. De wetgever heeft de levensloopregeling mede bedoeld als compensatie voor het vervallen van de fiscale faciliëring van VUT, pre- en vroegpensioen. Dat betekent dat de wetgever niet heeft bedoeld om een uitkering uit of een premie of bijdrage aan een levensloopregeling onder artikel 32ba Wet LB te laten vallen.

Het vorenstaande lijdt uitzondering als partijen een regeling ontwerpen waarbij zij ontslaguitkeringen die naar hun aard onder artikel 32ba Wet LB zouden vallen bewust (mede) via de levensloopregeling laten lopen. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan de situatie dat de werkgever vlak voor de beëindiging van de werkzaamheden van de desbetreffende werknemers binnen een bepaalde leeftijdsgroep (bijvoorbeeld 55-plus) zowel aan deelnemers van de levensloopregeling als aan niet-deelnemers een bijdrage – al dan niet voor de levensloopregeling – verstrekt. Die bijdrage kan dan met het oog op de overbrugging van de periode tot het pensioen zodanig hoog zijn dat er voor de niet-deelnemers aan de levensloopregeling sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding. In dat geval is voor degenen die wel deelnemen aan de levensloopregeling sprake van oneigenlijk gebruik of misbruik daarvan. De Belastingdienst zal dergelijke constructies bestrijden en ook de stortingen in de levensloopregeling aanmerken als RVU-stortingen.

Zie ook V&A 05-062 inzake levensloop en de toepassing van artikel 32ba Wet LB.

Let op!  Let op!

Met ingang van 1 januari 2021 is de tekst van artikel 39d Wet LB aangepast. Op 1 november 2021 wordt de waarde in het economisch verkeer van de dan nog aanwezige levensloopaanspraak, zonder toepassing van de standaardloonheffingskorting, als loon uit tegenwoordige arbeid van de (gewezen) werknemer in de loonheffing betrokken. Indien de betreffende (gewezen) werknemer aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, wordt de aanspraak echter aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. De uitvoerder van de levensloopregeling wordt ter zake van dat loon als inhoudingsplichtige aangemerkt.

Deel deze pagina